Volgens minister Hugo de Jonge van Volksgezondheid is de oplossing voor de coronacrisis het ontwikkelen van een vaccin. En dan natuurlijk een vaccin dat volledig tegen deze ziekte beschermt. Klopt die gedachte wel? Is het ontwikkelen van een effectief en veilig vaccin op zo’n korte termijn wel een haalbare kaart?
Ook voor de transportsector geldt dat de coronacrisis een flinke impact heeft. Daarom gaan we in dit artikel in op een paar belangrijke vragen. Hoe werkt een vaccin eigenlijk? En wanneer kunnen we zeggen dat een vaccin goed werkt?
Bescherming tegen besmetting door antilichamen
Voor het ontwikkelen van een vaccin wordt gebruik gemaakt van het virus waartegen het vaccin werkzaam moet zijn. Dit virus wordt eerst onschadelijk gemaakt. Een andere mogelijkheid is dat er alleen maar stukjes van het virus gebruikt worden. Zodra iemand het vaccin ingespoten krijgt, worden deze onschadelijke virusdeeltjes toch als ongewenste indringer beschouwd door het lichaam. De natuurlijke reactie is dat er antilichamen gevormd worden die specifiek werken tegen het virus dat in het vaccin zit. Deze antilichamen bevinden zich in de bloedcellen. Deze bloedcellen zijn als het ware ‘bewapend’ tegen het virus dat in het vaccin zit.
Als iemand later met het echte gevaarlijke virus in contact komt, zijn die antilichamen al aanwezig in het bloed. De afweer van een patiënt tegen het virus is er dus al voordat het virus binnen komt. De ziekte krijgt op deze manier geen kans om goed aan te slaan. Het virus wordt in een vroeg stadium verslagen door een leger reeds aanwezige antilichamen. Dit noemen we immuniteit.
Een goed werkend vaccin
Het ideale vaccin is een vaccin dat bij iedereen werkt en dat voorkomt dat mensen ziek worden. Vaak werken vaccins niet op die manier. Zeker bij een virus dat snel kan muteren, is het onwaarschijnlijk dat er een vaccin ontwikkeld kan worden waarmee iedereen 100 % beschermd zal zijn. Bij muteren verandert het virus zichzelf een klein beetje. Daardoor ontstaat er een nieuwe versie van het virus. Soms herkennen de antilichamen die zijn ontstaan na vaccinatie deze nieuwe versie niet of niet goed. In dat geval beschermt een vaccin slechts een deel van de gevaccineerde mensen. Ook is het mogelijk dat een vaccin ervoor zorgt dat mensen wel ziek, maar minder ernstig ziek worden. Dat heeft als voordeel dat weinig mensen die besmet zijn met het virus in het ziekenhuis belanden. Een niet-100% werkend vaccin kan dus wel een goed werkend vaccin zijn.
Niet ieder vaccin even effectief bij iedereen
De werking van een vaccin is ook afhankelijk van de werking van het eigen immuunsysteem. Een vaccin beschermt pas tegen ziekte, wanneer het immuunsysteem het virus snel herkent en direct onschadelijk maakt. Dat lukt alleen als het immuunsysteem door het vaccin goed voorbereid is om het virus te herkennen. Als dit lukt, dan ben je immuun. Bij sommige vaccins, bijvoorbeeld die tegen mazelen, krijgt het immuunsysteem zo’n goede ‘training’ dat vrijwel iedereen die gevaccineerd is langdurig immuun is tegen mazelen.
Bij ouderen is het immuunsysteem echter minder actief. Daarom is het effect van een vaccinatie bij hen meestal minder goed dan bijvoorbeeld bij kinderen. Ook mensen die lijden aan een ziekte die hun immuunsysteem aantast of die medicijnen moeten slikken waardoor de afweer minder wordt, reageren veel minder goed op een vaccinatie.
Veel nog onbekend over het coronavirus
In tegenstelling tot de virussen waar we al langer tegen vaccineren, zoals de bof, mazelen en rode hond (BMR), weten we nog betrekkelijk weinig over het coronavirus of Sars-CoV-2 zoals het officieel heet. De verwachting is daarom dat een vaccin tegen het coronavirus niet zo effectief zal zijn als bijvoorbeeld het huidige het BMR-vaccin. De gezondheidsorganisatie WHO heeft als streven dat een effectief vaccin tegen Sars-Cov2 op zijn minst voor 50 procent zou moeten werken. Dit betekent dat het vaccin in minstens de helft van de gevallen de ziekte COVID-19 zou moeten voorkomen. Het bedrijf AstraZeneca, een farmaceutische firma die bezig is met het ontwikkelen van een vaccin tegen Sars-CoV-2 en waarmee Nederland een contract heeft afgesloten, heeft ook als doel dat hun vaccin minstens 50 procent effectief is.
De drie fasen van het testen van een nieuw vaccin
Als een nieuw vaccin is ontwikkeld, moet uiteraard getest worden of het werkt en of het wel veilig is. Gewoonlijk zijn er drie testfases die een vaccin moet doorlopen voordat het gebruikt gaat worden door huisartsen of vaccinatiebureaus:
Fase I: Bij een kleine groep gezonde vrijwilligers wordt gekeken of het vaccin veilig is en welke hoeveelheid van het vaccin het beste werkt.
Fase II: Bij een iets grotere groep worden de resultaten van fase I gecontroleerd.
Fase III: In een grote groep van duizenden testpersonen wordt gekeken hoe goed het vaccin werkt. Daarbij wordt de groep in tweeën gesplitst. Mensen die het vaccin wel krijgen, worden dan vergeleken met mensen die het vaccin niet krijgen.
Vooral de laatste fase kost veel tijd. Er gaan stemmen op om deze laatste testfase in het geval van Covid-19 (deels) te schrappen. Wat dit betekent voor de kwaliteit en de veiligheid van een vaccin is onbekend.
Het gevaar van een vaccin dat niet goed werkt
Experts waarschuwen dat een vaccin dat te weinig echte bescherming biedt, juist een averechtse werking kan hebben. Mensen die het vaccin gekregen hebben, kunnen ten onrechte denken dat ze immuun zijn. Ook kan de indruk bestaan dat het virus geen gevaar meer vormt. Het gevolg kan zijn dat niemand zich meer houdt aan de maatregelen die ingesteld zijn om de verspreiding van het virus tegen te gaan.
Behalve dat onzeker is hoe effectief het nieuwe coronavaccin gaat worden, is ook onduidelijk hoe lang eventuele immuniteit gaat aanhouden. Hier is tot op heden simpelweg nog te weinig kennis over verzameld. Al met al lijkt het er niet op dat er door de inzet van een vaccin spoedig een einde aan de coronacrisis gaat komen.