Europa heeft al geruime tijd aanzienlijke stijgingen van de brandstofprijzen gezien, nu zijn de prijzen op het hoogst sinds drie jaar.
Twee jaar geleden bedroeg de prijs van een vat ruwe olie ongeveer $ 30 (€ 25). In mei van dit jaar braken de prijzen echter het $ 80 (€ 68) per vat. Tweemaal.
Dit komt overeen met een toename van ongeveer 20% aan de pomp.
Deze prijsstijgingen zijn in heel Europa te zien. In Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zijn de prijzen met 22% gestegen, terwijl de prijzen in Duitsland en Italië met respectievelijk 18% en 15% zijn gestegen.
Dieselprijzen zijn nog harder getroffen. In Frankrijk kun je vandaag een enorme 42% meer per liter betalen in vergelijking met januari 2016. Duitsland en Italië hebben beide een stijging van 27% gezien en in Groot-Brittannië zijn de prijzen met 26% gestegen.
Het prijsvoordeel dat diesel gedurende vele jaren over benzine had, verdwijnt daardoor snel – en daarmee ook zijn economische bestaansgrond.
Dus wie betaalt de prijs? Twee groepen: vervoerders en consumenten. Vervoerders hebben hun goederen nodig om verplaatst te worden (waardoor vrachtwagenbedrijven de boventoon voeren) en ook de handen van consumenten zijn gebonden en betalen meer voor benzine en diesel.
Onderweg doen bedrijven hun uiterste best om de efficiëntie van het brandstofverbruik te verhogen: afgedekte wielen, banden met een lage rolweerstand, aerodynamische opleggers en zuinige motoren. Maar deze maatregelen kunnen maar zo ver gaan.
Het is bijna onmogelijk om te voorspellen hoeveel olieprijzen nog zullen stijgen. Maar de kans is groot dat ze omhoog gaan voordat ze weer naar beneden gaan.